Beste van de klas, maar niet op het gras

Open blik

Na een lange monoloog over looplijnen, snijdlijnen, passlijnen en cijfermatige tactieken (van 3-2-3-2 naar 4-5-1, of toch 3-2-4-1) loopt de coach naar het whiteboard op de deur van de kleedkamer. Het bord hangt vol magneetjes die spelers moeten voorstellen. Aan de spelertjes van het C-juniorenteam wordt gevraagd wat er moet gebeuren op het veld als in een bepaalde spelsituatie balverlies wordt geleden. Een aantal kinderen duikt ineen en probeert onzichtbaar te worden, anderen springen op en steken hun vinger op. Uiteindelijk mag Sam (brugklasser op een lokaal lyceum), die als eerste zijn vinger opstak, het gaan uitleggen. Hij doet het goed, hij heeft goed opgelet. De volgende vraag mag Thomas beantwoorden. Ook Thomas (eerste klas gymnasium) geeft een goed antwoord en is zowaar nog uitgebreider en gedetailleerder in zijn uitleg dan Sam. Ondertussen is Mikey (doet het goed op de plaatselijke vmbo) zo ongeveer onder de bank gekropen. Dat gedoe met die vragen doet hem aan school denken, als hij van de meester moet hoofdrekenen. In de klas is hij niet altijd de braafste en kan hij ook al moeilijk opletten. Wat die coach ook vertelt, het is net een wiskundeles. Het kan hem eigenlijk weinig interesseren. Hij wil gewoon het veld op. Hij wil voetballen, bewegen, spelen en genieten en plezier hebben.

Eenmaal op het veld zijn de rollen opeens omgedraaid, op belangrijke momenten neemt Mikey steeds de juiste beslissingen, haast intuïtief, scoort drie goals en geeft daarnaast een belangrijke assist, voor de beslissende 4-2. Hij blijkt op het veld veel sneller te denken en schakelen dan de meeste van zijn ploeggenootjes. Steeds vindt hij onder druk de oplossing. Sam speelt geen onverdienstelijke wedstrijd, maar overtuigend is het niet. Thomas die zojuist nog zo goed was in de kleedkamer, lijkt daarentegen de situaties van het whiteboard totaal niet te herkennen op het veld en wordt aan alle kanten door zijn tegenstanders voorbijgespurt en onder druk volgen onhandige acties, matige beslissingen en onnodig balverlies.

 

Het opvallende aan deze beschrijving is dat menig begeleider en trainer veelal een hoge pet op heeft van spelers als Sam en Thomas. Het zijn kinderen die het vaak goed doen op school. Kinderen die in het clubhuis, de kleedkamer of op de achterbank van de stationcar op weg naar een uitwedstrijd prima kunnen vertellen wat er schort aan het team, de opstelling, de tegenstander of de mate van pressie. Ze beschikken over een goed theoretisch analytisch vermogen en zijn communicatief vaardig. Daarin ligt ook de valkuil voor de trainer; gevoeligheid voor de (vorm en manier van) communicatie. Maar in de sport worden geen doelpunten gescoord met praatjes. Er wordt ook geen 10 gescoord door van tevoren een hoofdstuk uit het voetbalhandboek uit je hoofd te leren. Tijdens de wedstrijd gaat het om het bedenken en uitvoeren van oplossingen onder steeds veranderende omstandigheden en onder hoge tijds- en fysieke druk. Je kunt je daar niet een week van tevoren op voorbereiden door de stof erin te stampen. Het gaat om snel (soms extreem snel) schakelen, dat wil zeggen oplossingen bedenken en die vervolgens fysiek perfect uitvoeren. Dit vergt een andere vorm van intelligentie dan schoolslimheid (dat grotendeels gebaseerd is op discipline, evenwichtigheid, langdurig concentratievermogen en voldoende ontwikkeld geheugen), namelijk sportintelligentie waarbij onder druk in steeds veranderende omstandigheden snel (intuïtief) denken en handelen onontbeerlijk is en alleen met een gezonde dosis creativiteit de ingewikkeldste wedstrijdsituaties ultrasnel kunnen worden geanalyseerd en opgelost. Eigenschappen, zoals impulsiviteit, beweeglijkheid (gefriemel in de klas), creativiteit of zelfs een lichte vorm van onrust, die niet per se bevorderlijk zijn voor conventionele schoolprestaties, kunnen in de sport juist weer heel dienstbaar zijn om optimaal te kunnen presteren.

Wat opvalt is dat de theoretische vorm van kennisoverdracht en toetsing op steeds jongere leeftijd en op allerlei spelniveaus wordt toegepast. Let ook eens op de hoeveelheid pupillen die tegenwoordig een schriftje moeten bijhouden. Dit is op zich een goede ontwikkeling en het valt alleen maar toe te juichen dat kennis op zo veel mogelijk manieren wordt overgebracht op pupillen. Kinderen leren snel en omdat het over iets gaat wat ze vaak erg leuk vinden, zijn ze extra gemotiveerd. De schriftjes kunnen een leuk inzicht geven over wie het kind is en wat hem of haar drijft. Echter, bij talentherkenning mogen goede antwoorden op theoretische vragen geen rol spelen. Het zegt immers in principe helemaal niets over de prestaties op het veld.

Talentherkenning dient zich initieel, zeker bij kinderen onder de zestien jaar, te beperken tot fysieke en technische kwaliteiten en de uitvoering tijdens de wedstrijd. Van spelers als Lionel Messi, Wayne Rooney, Cristiano Ronaldo, Ruud Gullit, Patrick Kluivert, Rafael van der Vaart of in het basketbal Michael Jordan, Magic Johnson, Allen Iverson of Isiah Thomas, mogen we er vanuit gaan dat zij in hun jonge jaren ook niets van die schoolborden in de kleedkamer wilden weten. Ze wisten dat hun kwaliteiten op het veld lagen en wilden die daar maar al te graag laten zien. Uit het spel zelf op het veld haalden ze hun plezier en laat plezier nu juist de beste basis zijn voor ontwikkeling van hun talent en de kennis van het spel. Gelukkig werd hun sporttalent niet beoordeeld op basis van verhalen in hun schriftje, of op basis van hun theoretische kennis van diverse spelconcepten en spelsystemen, dan wel hun zinsconstructies tijdens gesprekken met de trainer/coach in de kleedkamer. Ze werden gelukkig niet gepasseerd om die reden. Toch zijn er te veel gevallen geweest waarbij het dubbeltje wel de andere kant op viel.

Blijf je als coach of trainer daarom altijd afvragen of zaken als de communicatieve en analytische kwaliteiten van kinderen een aanvulling zijn op hun kerntalent (wat uiteraard prijzenswaardig is) of dat ze ervan afhankelijk zijn. Kunnen ze het geleerde daadwerkelijk toepassen in de wedstrijd of kunnen ze het vooral/alleen uitleggen? Blijf als coach echter objectief kijken naar de prestaties op het veld en hou een open blik. Het advies luidt dan ook: draag kennis op zo veel mogelijk manieren over op pupillen. Probeer spelers ook zelf te laten nadenken, maar evalueer het talent niet op basis van een kleedkameroverhoring of een achterbankgesprek, maar op basis van individuele prestaties in de wedstrijd of tijdens de training.